Wettige
zelfverdediging
Begrippen
Zoals zelfs de beste foto van een schone
vrouw nauwelijks enige kijk geeft op de werkelijke schoonheid
dezer vrouw, die zich gracieus beweegt, die nu eens verlangend
kijkt, dan weer glimlacht, zo doen ook de vernuftigste
theorieën over het verschijnsel dat in het recht bekend staat
als wettige zelfverdediging, nog altijd tekort aan de
eindeloze verscheidenheid, waarin dat verschijnsel zich in
werkelijkheid voordoet. (Bronkhorst)
1)
Situering van de rechtsfiguur “wettige zelfverdediging”
Wettige
verdediging is een rechtvaardigingsgrond.
Ons
strafrecht is een een schuldstrafrecht, dit wil zeggen dat
naast de daad,
materieel bestanddeel genoemd, ook een zeker
bewustzijn in hoofde van de dader moet bestaan, psychologisch
bestanddeel genoemd.
Als beide
verenigd zijn, dus als iemand welbewust de strafwet
overtreedt, spreken wij van een misdrijf.
Er zijn
echter bijzondere omstandigheden welke de gepleegde feiten het
karakter van misdrijf ontnemen.
Die omstandigheden noemen wij
rechtvaardigingsgronden.
De
rechtvaardigingsgronden zijn door de wet of het recht erkende
omstandigheden, waardoor het wederrechtelijk karakter van
de
gestelde daad opgeheven wordt, waardoor deze daad dus
geoorloofd is.
Door de rechtvaardigingsgronden is het gepleegde
feit
geen misdrijf meer, daardoor zullen de personen die hebben
deelgenomen aan de feiten niet strafbaar zijn.
2)
Opsomming van de rechtvaardigingsgronden
2.1.
Gebod van de wet en bevel van de overheid.
Wordt geregeld door art. 70 S.W.B.:
“Er is
geen misdrijf wanneer het feit door de wet is voorgeschreven
en door de overheid bevolen is”
Vb.: De
opgevorderde slotenmaker die een deur openbreekt opdat een
huiszoeking zou kunnen verricht
worden.
Vb.:
Bij
voltrekken terdoodveroordeling is de beul niet schuldig aan
moord.
2.2.
De wettige verdediging.
(Zie 3)
2.3. De noodtoestand.
Dit is de
enige rechtvaardigingsgrond die niet bepaald is bij de wet,
maar die ontstaan is in de rechtspraak.
De
noodtoestand is de situatie waarin een persoon verkeert, die
gesteld tegenover een voor hem of voor derden ernstig en
dringend kwaad, de bepalingen van de strafwet schendt ten
einde rechtsbelangen of rechtsgoederen te vrijwaren die hij
gerechtigd was of tot plicht had boven anderen te stellen.
Vb.:
Brandweerman die om personen en/of goederen te beveiligen, die
door brand worden bedreigd, de afsluiting van een naburig
gebouw beschadigt of vernielt.
Opm.: Het is vanuit het begrip noodtoestand dat het aanwenden
van geweld door politieambtenaren tegen personen mits wettige
redenen gerechtvaardigd kan worden geacht.
De betekenis en de draagwijdte van het begrip “wettige
reden” kunnen niet beperkt worden tot het enkel geval van
wettige verdediging; doch alle rechtvaardigingsgronden
komen hiervoor in aanmerking.
Vb.: Geweld
gebruiken om inlichtingen te verkrijgen die personen het leven
kunnen redden.
(D=Haenen J.:
het gebruik van vuurwapens tegen personen door de politie bij
de bestrijding van criminaliteit. R.W. 1968-69, 241-254)
3) De
wettige verdediging of wettige zelfverdediging.
Dit is het recht tot afweer van onrecht, dit is een
rechtvaardigingsgrond die als het ware een overblijfsel is uit
de oertijd.
Deze
rechtsfiguur wordt door sommige rechtsgeleerden niet alleen
aanzien als een recht maar zelfs als een plicht gefundeerd op
het sociale belang en de verdediging van de maatschappij.
3.1.
Toepasselijke wetteksten.
Art. 416
S.W.B.:
“Er is noch misdaad noch wanbedrijf wanneer de doodslag, de
verwondingen en
de slagen
geboden zijn door de ogenblikkelijke noodzaak van de wettige
verdediging van zichzelf of van een ander”.
Art. 417 S.W.B.:
Onder de gevallen van ogenblikkelijke noodzaak van de
verdediging worden de twee volgende
gevallen
begrepen:
a) Wanneer
de doodslag gepleegd wordt, wanneer de verwondingen of slagen
toegebracht worden bij het afweren bij
nacht van de beklimming of de braak van de afsluitingen,
muren of toegangen van een bewoond huis of appartement of de
aanhorigheden ervan, behalve wanneer de dader niet kon geloven
aan een aanranding van personen, hetzij als rechtstreeks doel
van hij die poogt in te klimmen of in te breken, hetzij als
gevolg van de weerstand welke diens voornemen mocht ontmoeten;
b) Wanneer het feit plaats heeft bij het zich
verdedigen tegen de daders van diefstal of plundering die met
geweld
tegen personen
wordt gepleegd.
Opm.: Doodslag, slagen of verwondingen tegen een inbreker bij
dag wordt niet gerecht-vaardigd door art. 417 S.W.B., wel zal
niet de gewone straf uitgesproken worden omdat men
de omstandigheid zal kenmerken als een strafverminderende
verschoningsgrond.
3.2. Algemene
voorwaarden voor de wettige verdediging.
Opdat iemand
die een misdrijf heeft gepleegd de wettige verdediging zou
kunnen inroepen om zijn gedraging te rechtvaardigen en het
strafbaar karakter ervan aldus te doen wegvallen, moeten de
volgende voorwaarden vervuld zijn:
3.2.1. De
aanranding moet gericht zijn tegen personen.
De
rechtvaardiging kan ingeroepen worden zowel voor de eigen
verdediging als voor de verdediging van eigen personen. Wettige
zelfverdediging kan ook aangewend worden bij de verdediging
tegen aanvallen op de persoonlijke vrijheid of bij bescherming
van de eerbaarheid.
De bescherming
van goederen valt buiten het toepassingsveld van de wettige
verdediging.
Het geval van art.417
S.W.B. is geen
echte uitzondering aangezien wij altijd moeten kunnen geloven in
een aanval tegen personen, het geval van art. 417 laat enkel een
vermoeden van noodzakelijkheid van afweer rijzen.
3.2.2. De
aanranding moet wederrechtelijk zijn.
Zo kan de
aanrander die op weerstand stuit van de aangerande persoon zelf
geen wettige verdediging inroepen tegen het slachtoffer dat zich
verzet.
Men is evenmin gerechtigd zich te verweren tegen het rechtmatig
optreden van de overheidsagent, vb. bij uitvoering van een
bevel tot aanhouding of tot medebrenging.
Wel wordt
verzet tegen onwettige handelingen van de overheid aanvaard,
wanneer deze handelingen kennelijk onwettig zijn.
3.2.3. De
aanranding moet ogenblikkelijk zijn.
Dit omvat de
aanval die zich aan het voltrekken is of deze die onmiddellijk
dreigend is.
Daarentegen is
er geen wettige verdediging wanneer een toekomstig of een
eventueel gevaar betreft noch als de aanranding reeds afgelopen
is.
3.2.4. Het
verweer moet noodzakelijk zijn.
Het is niet
vereist dat de aanranding levensgevaarlijk zou zijn, toch moet
zij voldoende ernstig zijn om een onmiddellijk en gewelddadig
verweer als noodzakelijk te doen voorkomen.
Voorts mogen er voor de aangevallene in redelijkheid geen andere
wegen open staan dan een gewelddadige verdediging. Indien de
aangerande persoon tijdig beroep kan doen op hulp van de
overheid, zou de noodzaak van een ogenblikkelijk
verweer eventueel in twijfel kunnen getrokken worden, men is
echter niet verplicht te vluchten, ook al was dit mogelijk.
3.2.5. De
afweer moet in verhouding staan tot de aanval.
De verdediging
door bijv. doding, wanneer redelijkerwijze lichte verwondingen
hadden volstaan is niet noodzakelijk.
Deze verhouding niet in acht nemen komt neer op rechts misbruik
en houdt zelf een aanval in.
Die
evenredigheidseis moet echter met realiteitszin beoordeeld
worden. Alleszins kan de onrechtmatigheid van de aanranding als
verzachtende omstandigheid of als verschonings-gronden gelden
voor diegene die het evenredigheidsprincipe zou miskend hebben.
Bovendien zal
alleen de manifeste en ondubbelzinnige wanverhouding in de
praktijk tot strafvervolging geven.
4)
Opmerking tot besluit.
Als men
getuige is van een aanval tegen personen, is men uiteraard niet
verplicht met gevaar voor eigen leven tussenbeide te komen.
Deze misvatting die vrij algemeen verspreid is komt
hoogst waarschijnlijk voort uit het feit dat
de wet een
verplichting tot hulp inricht. Doch onder hulp kunnen wij ook
bijv. de politie-diensten verwittigen rekenen.
Anders maakt
men zich schuldig aan “schuldig verzuim”, hetgeen
aanleiding kan geven tot strafvervolging.
.
|